‘Genadeklap’, een nieuwe Willem Jan Otten | In memoriam Harm 1982 – 2016 (71)

Overbuurman Piet kwam aan de deur. Hij lijdt aan beginnende Alzheimer en weet dat zelf nog redelijk onder woorden te brengen. Een week geleden zag ik  hem ’s middags voor mij uit fietsen, terwijl ik van de kapper kwam. ’s Morgens, een paar uur daarvoor, ik kwam terug van de sportschool, fietste hij mij voorbij, terwijl ik aan de kant stond en de telefoon op nam. Hij wilde afstappen maar zag opeens dat ik stond te bellen. Die middag stapte hij bij zijn huis af en ik stopte even naast hem. “Zo Piet, boodschappen gedaan?” Hij keek me aan en zei: “Hé, ben jij er nu pas?” Dat soort zinnetjes, poëzie is het, met humor, zonder dat Piet het zelf weet. Ik antwoordde bevestigend en vroeg hoe het ging, maar hij ging er niet op in. We kwamen over het autorijden te praten. Piet zag nog geen enkel probleem. Ik vroeg hem of de dokter of zijn dochters het niet verboden hadden? “Mij verbieden ze niets”, was zijn antwoord.  “Het gaat nog uitstekend en ik rijd zelfs naar de Middenweg.”
Maar nu stond hij zaterdag opeens aan de deur, melden dat hij niet meer ging autorijden en of ik een hoes had voor zijn auto. Rustig legde hij uit dat op een morgen de laagstaande zon de boosdoener was geweest. Opeens kon hij niets meer zien en wist waarschijnlijk niet meer wat het doel van zijn ritje was. Hij was gestopt, vertelde hij en maar teruggegaan naar huis. Het hele gebeuren had hem doen besluiten om definitief de auto te laten staan. En… daarom had hij dus een hoes nodig. “Stel je voor dat het fout zou gaan,  de auto is voor de jongen (zijn kleinzoon), maar die mag nu nog niet rijden.”  Langzaam begon ik het verband te zien, we hadden het immers uitgebreid over zijn autorijden gehad. Voor de zekerheid kwam hij het me maar vertellen, dat het nu definitief voorbij was. Zo bijdehand is buurman Piet dus nog wel.
Terug van de voordeur valt mijn oog op de laatste gedichtenbundel van Willem Jan Otten; ‘Genadeklap’. Die laagstaande zon was voor buurman Piet de genadeklap, bedenk ik. Een paar weken geleden zag ik hem staan bij mijn favoriete boekhandel, de nieuwe bundel van Otten. Verhalende poëzie, schreef iemand erover. En ja, dat vind ik dus ook poëzie, zo’n gesprekje aan de deur en dan later opeens beseffen, dat de titel misschien wel op buurman Piet slaat. Prachtige gedichten staan er in, met prachtige zinnen. Iemand stuurt een app dat zijn huwelijk is stukgelopen en opeens moet ik denken aan het begin van een gedicht uit deze bundel: ‘Ik schep u man en vrouw, / in de echt hebt u elkaars genadeklap te zijn.’ (25) Maar het gedicht slaat helemaal niet op deze situatie en toch zet het mij aan het denken. Dat is dus poëzie. En daarom ook wil ik u het gedicht op pagina 68 en 69 niet onthouden. Otten zal het mij niet euvel duiden dat ik het overtik, omdat het over Zorgvlied gaat, omdat zijn vader daar begraven ligt, maar ook omdat Harm er is begraven. Omdat veel gedachten in het gedicht op een of andere manier ook door ons hoofd zwerven als we ronddolen in ons herinneren.

ZORGVLIED

Een ochtendlijke roeier slaat zijn vleugels uit
en slaat zich achterwaarts de Amstel op.

Als ik het hek door ga
hoor ik gekwetter,
maar ik verneem het niet.

Weer weet ik niet de weg,
het is alsof hij telkens ergens anders rust.
Er komt aan hem geen eind.

Windstil, een laatste dag van hoge druk.

Als jij het soms wil weten, pa,
ik geloof niet in voorbij de tijd.

Nooit ben ik voorbereid
op de gebeitelde paniek
als ik je vind.

De jaartallen, opa, oma,
broer Willie van drie,
de eerste die hier is gebracht,
een eeuw geleden zowat. En jij.

Waarin dan wel? Ik wist
dat jij het vragen zou,
als niet in mij bewaard in het vinyl
van eeuwigheid,
waar geloof jij mij dan heen?

Aan de overzijde van de sloot
wordt met een kettingzaag een boom geveld.

Je grafsteen ligt er picobello bij,
zij het wat verzakt, naar links,
er ligt een nieuweling langszij.

Pas als ik buiten aan het hek
mijn fiets ontsluit
daagt het mij dat wat ik hoor, heel hoog,
het onbesefte kwetteren moet zijn –

de zwaluwen vertrokken toen ik bij je was.

Geen eind kwam er aan jou,
precies in deze wenk.

Over de Amstel scheert de roeier naar het botenhuis.

 

Willem Jan Otten, met een fragment uit: ‘De veerman luidt de bel’

Een verhaal, in poëzie, om te lezen te herlezen en ook hardop te zeggen. Je ziet het voor je, de dichter die langs de Amstel fietst en door het hek de begraafplaats opgaat. Nog even kijkt hij om en staart naar de roeier en hoort al wandelend zwaluwen in de lucht. Het zijn zoveel gedachten die je bespringen als je het graf van een geliefde, een vader, een zoon bezoekt. Zeker als je alleen bent. Zo herkenbaar voor een mede-Zorgvlied bezoeker.
Genadeklap, ik kan er niet genoeg van krijgen, telkens weer. Het gedicht over de veerman en het schilderij van Holbein, waarop Jezus in het graf ligt. De gelovig zoekende Otten weet het onder spanning te zetten. Zoals eerder in het lange novelle-achtige gedicht De Vlek. Waar De Vlek echter een compleet verhaal is, waarin je trouwens zelf heel veel kunt invullen, is ‘Genadeklap’ een verzameling verhalen, gedichten. Soms op het eerste gezicht ondoordringbaar, maar herlezend laat het steeds meer en meer los. Genadeklap; in de Dikke van Dale wordt doorverwezen naar ‘genadeslag’ en volgen er twee verklaringen. De eerste is een slag waarmee de beul een eind aan iemands leven maakt en de tweede betekenis is meer figuurlijk; de klap of slag waarbij iemand of een bedrijf ten gronde gericht wordt.
De bundel van Willem Jan Otten laat zien dat er na de genadeklap toch hoop en toekomst is!