Maand: mei 2018

Plop……. | In memoriam Harm 1982 – 2016 (73)

Rare titel deze keer, maar het gebeurt wel regelmatig. Dan plopt het opeens op en schiet er ergens door mijn hoofd een plop… Het gemis en het zeker weten dat we Harm niet meer hebben. In ieder geval niet meer hier op aarde. Afgelopen weekend gebeurde dat door de column van Femke van der Laan, de weduwe van Eberhard van der Laan. Ze schrijft de laatste maanden  treffende columns in de zaterdagse Parool bijlage PS. “het nooit is er pas weer in rust en in stilte”. Regelmatig herken ik en ook Coos trouwens, veel in haar verhaaltjes en observaties. Dat het in de kleine dingen zit, die een ander waarschijnlijk helemaal niet opvallen, een zinswending, een blik, een niet gemaakte opmerking, een verhaal… een maaltijd.
Boven hebben we schoolfoto’s hangen van onze kinderen en elke dag loop je er langs en op onverwachte momenten schiet er opeens dan die plop door mijn hoofd. Maar ook toen Coos met haar fiets onderuit was gegaan en ik de Eerste Hulp binnenstapte van het AMC. En het gebeurde pas toen de eerstehulpverpleegkundige aangaf, dat mijn vrouw verteld had over onze zoon. Tot dan had ik er verder nog niet bij stil gestaan, de ambulancebroeder had nadrukkelijk gezegd aan de telefoon dat ‘het niet levensbedreigend was en ik rustig aan kon doen’. Toen ze afgelopen vrijdag in het Flevoziekenhuis geopereerd moest worden aan haar gebroken duim, om de ‘banden’ te repareren, kwamen allerlei beelden van 2011 naar boven. Coos werd toen in Almere geopereerd aan haar darmkanker, een heftig gebeuren. Gelukkig kon Coos vrijdag weer snel appen en dan opeens… plop, dan mis je de reactie van Harm.
Plop was er opeens wel, toen we twee weken geleden bericht kregen dat goede vriend Wout met zijn fiets over de kop was gevlogen en in coma lag, na een drie uur durende operatie. Toen we vorige week in het UMC aan zijn bed stonden was er wel heel veel plop in mijn hoofd, maar tegelijk het besef hoe klein de scheidslijn is tussen leven en niet meer leven. We hopen en bidden maar dat hij weer gaat praten, lopen, fietsen, rennen en oreren over van alles en nog wat…
Plop was er vanmorgen ook bij het openen van de ND-site waar een mooie blog  ‘Rouwdienst’ en ‘dankdienst voor het leven’ staat (zie hieronder). Na het verongelukken van Harm hebben we trouwens helemaal niet nagedacht over rouwdienst of dankdienst. We wilden het gewoon met zoveel mogelijk vrienden, broeders en zusters en familie delen en op een mooie manier afscheid nemen en samen rouwen. En daarbij Gods naam laten laten klinken! Ik weet nog dat de begrafenisonderneemster vroeg naar het aantal verwachte aanwezigen. Wij dachten aan vier, vijfhonderd mensen; hoe moet je dat inschatten? Tja, dat kan niet in de aula van Zorgvlied en ook niet in onze kerk, waar dan wel? Van alles is bedacht, van Paradiso tot Muziekgebouw aan ’t IJ. Gelukkig werd met hulp van Harms vrienden de Wersterkerk geregeld, misschien wel de mooiste protestantse kerk in Amsterdam. Genoeg zitplaatsen en dicht bij water, zodat we na afloop met een boot naar Zorgvlied konden varen. In het licht van het verhaal van de theoloog in het ND, werd het niet alleen maar een rouwdienst en ook niet een soort dankdienst. Het verdriet, het rouwen om het gemis overheerste, maar er was ook de lach om wie Harm was geweest. Het werd een echte ‘begrafenisdienst’, al mochten we het van de toenmalige Westerkerk-pastor geen ‘dienst’ noemen. Volgens deze pastor mochten er alleen door de kerkelijke gemeente van Westerkerk diensten worden belegd in dat prachtige gebouw. We zijn de onverkwikkelijke discussie toen maar uit de weg gegaan en hebben met gitaar en zang onze Psalmen begeleid. En gelukkig hadden we in onze eigen OPK al een soort rouw-dankdienst gehouden, de zondag na het verongelukken van Harm. Het verhaal van Eric Peels gaf dus ook een plop, een plop van goede herinneringen, maar ook weer het besef van heel veel tranen en veel liefde van familie, vrienden en collega’s. Mooi dat een theoloog zo oog heeft voor wat de betekenis van een ‘dienst’ bij een begrafenis is. Nog te vaak hoor je dat de familie achteraf spijt heeft van hoe een en ander ging bij de begrafenis van hun geliefde. Voor de levenden onder ons des te meer een reden om daar bijtijds over na te denken, zet het desnoods samen met je familie op papier. En let wel als nabestaanden kun je veel uit handen geven bij de dood van een geliefde, een familielid, maar hoe meer je uit handen geeft, hoe meer er langs je heen gaat. Een dienst, hoe je het ook verder noemt kan van blijvende waarde zijn, ook al plopt het later zomaar weer op.

– 22 september 2016, Westerkerk –

(ND 22 mei 2018 Theologenblog)
Hoe noem je de samenkomst voorafgaand aan een begrafenis? ‘Rouwdienst’ en ‘dankdienst voor het leven’ hebben allebei hun nadelen, overpeinst Eric Peels.
De nationale ‘week van de begraafplaats’ staat voor de deur, met aandacht voor sterven en begraven. Op het grensvlak van leven en dood telt elk woord. Hoe vaak klinkt na een overlijden niet het obligate ‘woorden schieten tekort’, als men niets weet te zeggen. Een goed en hartelijk woord op het juiste moment kan dan als balsem zijn.
De terminologie die rondom het sterven gehanteerd wordt, zegt veel over cultuur en beleving. Dat geldt niet het minst ook voor de benaming van de kerkelijke samenkomst waarin afscheid wordt genomen van de overledene. Een keur van termen is voorhanden: uitvaartdienst, eucharistieviering, rouwdienst, herdenkingsdienst, afscheidsdienst, dankdienst, of eenvoudig ‘samenkomst’ waar men de schijn van een  ‘lijkpredicatie’ (oude Dordtse kerkorde) wil vermijden.
In protestantse kring zijn de twee meest gebruikte benamingen ‘rouwdienst’ en ‘dankdienst voor het leven’. De eerste term was lange tijd gebruikelijk, maar wordt  langzaamaan steeds meer vervangen door de laatste. ‘Rouwdienst’ klinkt immers verdrietig en zwaar: de dienst van het gebogen hoofd. ‘Dankdienst’ klinkt veel positiever en blijer, de dienst van het opgeheven hoofd.
In meer behoudende gemeenten houdt men uitsluitend rouwdiensten, met een accent op de dood als ‘de bezoldiging der zonde’ (Romeinen 6:23) en het appel op de nabestaanden. In meer vooruitstrevende gemeenten houdt men liever dankdiensten, met een accent op het goede dat God in het leven van de overledene heeft geschonken aan hen die achterblijven. Het lijkt erop dat de term ‘dankdienst voor het leven’ steeds meer veld wint. In veel gemeenten wordt nooit meer een rouwdienst gehouden.
Critici zouden erop kunnen wijzen dat deze ontwikkeling typisch modern-westers is. In oosterse of Afrikaanse culturen is het fenomeen ‘dankdienst voor het leven’ onbekend. Daar houdt men begrafenisdiensten met soms massaal vertoon van verdriet en rouw. Onze westerse cultuur is echter sterk gericht op het genieten van het goede leven en op het uitsluiten van storende factoren als gevoelens van pijn, schaamte en verlies. Wij worden niet graag geconfronteerd met de eindigheid van het leven en de afbraak van het lichaam. Rondom een sterven voelen wij ons erg ongemakkelijk; wij keren graag zo snel mogelijk weer terug naar het ‘normale leven’. Een dankdienst voor het leven past daarin beter dan een rouwdienst in het zwart.
Maar is de term ‘dankdienst voor het leven’ bij het sterven van een christen inderdaad niet geschikter is dan de term ‘rouwdienst’? Je zou kunnen zeggen dat het eerste meer ‘nieuwtestamentisch’, en het laatste meer ‘oudtestamentisch’ is.
In oud-Israël waren veel traditionele rouwgebruiken: luidruchtig uiten van verdriet, klaagvrouwen, onthouding van wassen en zalving, as en stof op het hoofd, scheuren van kleding, hoofd/baardhaar afscheren, onthouding van seks, blootvoets gaan, speciaal voedsel, vasten, rouwklacht en treurlied. Men hield geen dankdienst voor het leven, maar gaf publiek uiting aan rouw, zelfs voor een periode van zeven dagen. Zicht op een opstandingsleven na de dood was er niet of nauwelijks.
Dat is anders in het Nieuwe Testament. Christus is opgestaan; het nieuwe leven vangt aan. ‘Zolang wij leven, leven we voor de Heer; en wanneer wij sterven, sterven we voor de Heer. Dus of we nu leven of sterven, we zijn altijd van de Heer’ (Romeinen 14:8). Voor wie in Hem gelooft, is de schuld gedragen, is de dood doorgang naar het eeuwige leven (Heidelbergse Catechismus, antwoord 42). In dit perspectief mag dan ook dankbaar worden opgemerkt wat God in het leven hier gaf, aan deze overledene, en in hem of haar aan allen rondom. Tegelijk blijft er dan ruimte voor rouw en verdriet.
Toch blijft het lastig. Kan ‘dankdienst voor het leven’ ook niet te hoog gegrepen zijn, als je hart gebroken is en je vooral met gevoelens van verdriet en gemis achterblijft? Wanneer in de gemeente waartoe je behoort al lange tijd alleen nog maar ‘dankdiensten voor het leven’ worden gehouden, durf je bij een begrafenis van jouw geliefde haast niet meer van ‘rouwdienst’ te spreken. Alsof je tekortschiet in dankbaarheid en in het negatieve blijft steken – hoewel ieder weet dat er  in een dankdienst voor het leven terdege ook plaats is voor rouwen.
Misschien is ‘rouwdienst’ te somber en ‘dankdienst’ te licht, en is het beter te kiezen voor de meer neutrale term ‘begrafenisdienst’. In een begrafenisdienst is alle gelegenheid om uiting te geven aan verdriet en rouw, in lied, gebed en prediking. In een begrafenisdienst is ook alle gelegenheid om God te danken voor de zegen van al zijn gaven tijdens het leven van de overledene, en boven alles voor de hoop die niet sterft. ‘Jezus leeft en wij met Hem, dood waar is uw schrik gebleven?’
Eric Peels is hoogleraar Oude Testament. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.

Zalf voor de ziel

applaus… eigenlijk ben ik tegen foto’s maken bij een concert, maar deze keer was zo bijzonder dat ik het niet kon laten…

Afgelopen dinsdagavond was Sir John Eliot Gardiner neergestreken in het Amsterdamse Concertgebouw. Gardiner was de dirigent op de eerste Bach-cd’s die ik ooit kocht, met cantates. Cantate nummer 140 heb ik bijkans grijs gedraaid en ook nummer 106 trouwens; Actus tragicus (“Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit”). Een stille wens was om ooit nog eens een concert van grootmeester Gardiner mee te maken. We moesten er even diep voor in de buidel tasten, want bijna de hele Grote Zaal was opgewaardeerd naar rang 1+. Weken hebben we er ons op verheugd en er kwam bijna een kink in de kabel, omdat Coos met haar e-bike onderuit was gegaan. Gelukkig waren een gebroken linkerschouder en een gebroken rechterduim geen belemmering om ons onder het gehoor van het Monteverdi Choir en de English Baroque Soloists te zetten. In 2000 heeft Gardiner een wereldtour met zijn orkest en koor gemaakt om de 198 kerkelijke cantates uit de voeren en dan alleen in kerken. Nu 18 jaar later is de dirigent twee maanden op stap om een selectie van deze cantates uit te voeren. Deze avond was in ieder geval compleet uitverkocht.
Zelden ook zo iets moois meegemaakt. We bezoeken samen al jaren allerlei concerten en hebben nog steeds een abonnement op het Nederlands Philharmonisch, maar dit steeg boven alles uit. Valk voor Pasen hebben we nog de Johannes Passion horen uitvoeren door dirigent Reinbert de Leeuw, ook overweldigend mooi, maar het haalde het niet bij een avond met alleen maar cantates. Sir John is wat dat betreft ook wel een speciaal geval. In de biografie die hij schreef over Bach vertelt hij over Bachs portret dat vroeger bij zijn familie in de hal hing, het is hem dus met de paplepel ingegoten (zie mijn blog: Bach in Leipzig). Het programma begon met cantate 70 (officieel natuurlijk BWV 70), “Wachet! Betet! Betet! Wachet!”. Het thema is de terugkomst van Christus en het laatste oordeel, dat eindigt met een prachtig koraal, waarvan de tekst (letterlijk vertaald) in het Nederlands is: “Niet naar wereld en niet naar hemel / verlangt en smacht mijn ziel, / ik wil alleen Jezus en zijn licht, / die mij bevrijdt van het oordeel, / mijn Jezus verlaat ik niet.”
Het werd zo prachtig gezongen en zo geweldig begeleid, het raakte mij in ieder geval voluit. De Parool-recensent schreef de volgende dag een bijzonder indrukwekkende recensie; lovend over het hoge niveau en de intensiteit van koor, orkest en dirigent. Maar… geen woord in de hele recensie over de teksten! Bizar toch? Bij zo’n uitvoering kun je daar toch niet omheen, dat moet je toch, ook al geloof je misschien nergens in, toch aan het denken zetten? Waarom schreef Bach zo? Waarom deze indringende tekst over een ‘eeuwig oordeel’? De recensent heeft waarschijnlijk niet de introductie van Gardiner gelezen over dit Bach project. “Bach, the surpreme artisan, disdained by some of Leipzigs’s intelligentsia for his lack of university training, and conscious of his place in his family’s history, honed his skills to the point where his craftmanship, his imaginative gift and his human empathy were in perfect balance. The rest was up to God.” En dat laatste zinnetje doet er toe, voor Bach deed God er toe! Dat gegeven kun je niet los zien van zo’n uitvoering van vier cantates! Gardiner voelt dat wel perfect aan en dat is te merken in het Concertgbouw, waarvoor dank!

“stunthandschoen” met situatietekening van kleinzoon

Na de pauze werd gestart met cantate 78, “Jesu der du meine Seele”. Na het koraal volgt het prachtige duet tussen sopraan en alt, zo wonderschoon; zalf voor de ziel!” Wir eilen mit schwachen, doch emsigen Schritten, / O Jesu, o Meister, zu helfen zu dir. / Du suchest die Kranken und Irrenden treulich. / Ach höre, wie wir / Die Stimmen erheben, um Hülfe zu bitten! / Es sei uns dein gnädiges Antlitz erfreulich!” ( “Wij haasten ons met zwakke, maar naarstige schreden, / o Jezus, o Meester, tot U om hulp. / Gij zoekt de zieken en dwalenden trouw op. / Ach, hoor, hoe wij / onze stemmen verheffen om Uw hulp in te roepen! / Laat Uw genadig aangezicht ons tot vreugde zijn!”)  Na het duet kon de zaal het niet laten te applaudisseren, hopelijk was het ook bedoeld als een ‘amen’ op de indringende tekst. Als laatste klonk deze avond cantate 140 “Wachet auf, ruft uns die Stimme”. Een aaneenrijging van bijbelteksten, waarvan veel uit Hooglied en het laatste bijbelboek Openbaringen, ook deze cantate was weer ‘zalf voor de ziel’.

Gelukkig kon vrouwlief het volhouden, ondanks de linkerarm in een sling, getroost reden we huiswaarts, beseffend dat er een een troostende Heer is. Ongelukjes zijn zo maar gebeurd en de kleinkinderen vonden dat hun oma, nu een ‘stuntoma’ is. Inmiddels heeft ze ook een ‘stunthandschoen’. We zijn maar wat dankbaar dat het niet erger is dan een paar gebroken botten!